dinsdag 3 januari 2012

De Profeet (excerpt 5)


Badend in het zweet was hij die ochtend wakker geworden. Gestommel in de woonkamer had hem gewekt. Hij keek op de wekker. 06.58u.
Slaapdronken wankelde hij de slaapkamer uit. Het was de eerste maal dat hij ’s ochtends reeds bezoek kreeg. In de woonkamer aangekomen zag hij hoe de markies zijn vinger over de boekenruggen in de boekenkast liet glijden.
“Goeiemorgen”, zei het heerschap zonder zijn inspectie te onderbreken. Hij fronste en vanonder zijn nog zware oogleden observeerde hij de markies.
Toen de markies hem aankeek herkende hij meteen diezelfde demonische blik, die hij in zijn droom had waargenomen. Het leek alsof de markies hem opnieuw naar huis had vergezeld vanuit zijn droom. Pas toen in de slaapkamer de wekker opsprong, besefte hij dat hij wel degelijk wakker was.
“Doe me eens een plezier, ...”, zei de markies, “en vertel me eens wanneer je eindelijk met je zielige zelfbeklag gaat ophouden. Je bezoek aan het chateau vannacht was enkel een flauw voorsmaakje van wat de werkelijkheid kan zijn. Je praat voortdurend over de zinloosheid van de zwakken, de zwakzinnigheid van de onwetenden, de onwetendheid van de massa en de exclusiviteit van de zelfkennis. Maar je vergeet, mijn beste pseudo-libertijn, dat je hele klaagzang enkel een spiegel is die je je eigen moraliteit voorhoudt. Veel praatjes,...mijn beste, lege praatjes,... luchtverplaatsing. En van zodra je te oud bent om zelfstanding te zijn en tot de vaststelling komt dat je te laf was om zelf de grenzen van je zijn vast te leggen, zal je jezelf ontmaskeren als de windbuil die je bent. Elke dag doorloop je dezelfde routine, maak je dezelfde bedenkingen bij dezelfde mensen, word je misselijk van dezelfde conversaties maar nog nooit heb je daadwerkelijk iets ondernomen om dat alles te  veranderen. Je bent een tuinman die van in zijn woonkamer staat te vloeken omdat het onkruid opschiet en er te laat zal achterkomen dat hij daar zelf een halt aan kan toeroepen. En dat onkruid, mijn beste smoor je in de kiem…wanneer het nog jong is. Net zoals wij dat deden, hoe jonger ze zijn hoe makkelijker te corrigeren,…te elimineren…”
De hele tijd had hij in de deuropening de markies staan aankijken. Nog steeds was hij niet helemaal helder in zijn hoofd waar flarden van zijn perverse visioen nog rondspookten. “Hoor eens even, ...”, repliceerde hij, “Me dunkt dat meneer de markies een beetje last heeft van jetlag uit de 18de eeuw. Ik handhaaf me best... Meneer vergeet dat zijn libertinisme een kinderlijke naïviteit inhoudt die hijzelf heeft onderschat en als ik me niet vergis zijn er uit uw chateau, like-minded perverselingen voor minder opgeknoopt....”
“Gestorven omdat ze tenvolle leefden.”, glimlachte de markies. “Het hoogste goed... . Ik zie dat je zelfs een aantal van mijn manuscripten bewaart, hier in je collectie. Misschien moet je ze nog maar ‘es doornemen… Jij zoekt naar de zin van het leven, ik geef je de zin van de dood.”
“Daar kom ik zelf wel achter, toch bedankt.”, antwoordde hij.
“Poseur.” zei de markies en een ogenblik later was hij verdwenen.
Hij liep naar de boekenkast en zag de werken waarover de markies sprak staan… “Justine”, “Les Cent-Vingt Journées de Sodome ou l’École du Libertinage”. Hij zuchtte en volledig verdwaasd doorliep hij zijn vast ochtendritueel alvorens hij de flat verliet.
De volgende dagen kreeg hij telkens bezoek van de markies die hem steeds vaker tot lange, vermoeiende discussies verleidde. De markies kwam ook elke keer op eigen initiatief. Hij had er geen controle meer over. Elke avond probeerde hij dapper zijn gast te wijzen op het anachronisme van zijn theorieën die in de moderne rede geen plaats meer hadden, maar hij moest keer op keer het onderspit delven voor het moraalloze pleidooi waarmee de markies hem zogenaamd onderrichtte. De leegheid in zijn binnenste waar hij zich zo om beroemde, zijn apathie en rationaliteit werden door de markies in de meest eenvoudige termen teniet gedaan. Het had geleid tot tirades en regelmatig torende de markies dreigend boven hem uit als een tirannieke vader. Meer dan eens had de buren hem horen roepen en met gebons op de muren willen duidelijk maken dat hij voor overlast zorgde. Stilaan geloofden de buren dat hij gek geworden was, wanneer hij ’s avonds laat zat te schreeuwen : “Ga weg! Ga weg! Laat me met rust!”, terwijl ze ervan overtuigd waren dat er zich de hele avond niemand bij hem had aangemeld en ze ook nooit een replicerende stem hadden gehoord. De markies ging ook telkens weg maar herhaalde steeds: “Poseur.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten