zondag 30 oktober 2022

Murmeldier

Ik lees boeken en bijbels,

sinterklaas en kleefkaramellen

grijze haren, langebaardenrimpelvellen,

papierenfluister, letterbrij

en ik:

porseleinen paard,

hulpeloos huppelend,

breekbaar op broze benen

zoals het woord huppelen

in het woord boterbloemenwei.

vrijdag 14 oktober 2022

Lazuur

"Ras je benen, oma,
scheer je weg.
Het arme schaap
is om de hoek verdwenen.”
De jongen veegt zijn vaandel door het ruim,
spuwt wat wolkjes wollenpluim,
wijst het parcours naar beneden.

Een oude man legt hem een hand op de schouder
en de regenboog die daar ligt,
nu de dame is geweken:
“Om kleur te zien, jongen, moet je het licht zachtjes laten breken:
iedere loper laten lopen,
Iedere laatkomer laten hopen.”

Hij wijst weg van de wolvenvachten,
naar de eindergrenzen van zijn kleine gehucht.
“ … en vandaag, boven de banieren,
is de stad gehuld in de tinten van de lucht.”

 

foto: Studio JeGe

 

woensdag 12 oktober 2022

Winteruur

De dag is nog niet opgestaan,
als ik sporen trek, mijn voeten stamp,
mij verwarm aan de koele maan
in stil licht van steriele straatlampen.
De trein tunnelt in de dageraad,
duister stof van steenkoolmijnen,
de ochtenden waarop de merel zingt,
zullen stilaan weer verdwijnen.
Straks zal een nieuwe nacht het nieuwe uur inluiden,
de klok betreurt haar wijzers niet die bevroren tijd aanduiden, 
ze stokt heel even haar verdriet.
Sluit de buitendeur nu maar,
ook dit jaar bloeide de citroenboom niet.

zondag 9 oktober 2022

Drasland

Ik laat mijn gedachten, afwachten, Avendoren af stromen. De horizon kleurt. De wolk van weleer scheurt zich aan de spitsen van mijn stad, ijkpunten  die ik in het diepe water had, weerbarstige boorplatformen die ankers sloegen in mijn lijden, als knechten, als diepgeheide meipalen die toekomst en verleden vervlechten.

Voor bedevaarten moet je eerst mirakels verdienen. Ik land langzaam in de schaduw van de torens van Tienen. Stad van akkers en van reine velden, waar ik woorden verboek, voor wat ik voel en onderzoek, stad van het drasland waarin wij onze levens looien, mooie amfibieën van liefde, zielen gekruist,  aan de rand van de poel klinkt het kwaken het luidst.

Verzamel. Niet getreurd. Ik ben Suskinds Grenouille, verfoei me, verscheur me, ruk de geschreven woorden uit me, als de gesleten stenen van dit plavei, bedacht, bedolven en begraven, waar mensen die ons redden, ons ook op gaven, waar ik zuurstof vond in duister , mijn schreeuwen schuchter fluister. Waar moet ik met mijn mijmer blijven, mijn mantra schrijven? Als ik op élke steen van dit plein, waar harten gebroken zijn, één woord zou schrijven, één vers of één gedicht, waarover gezichten zullen lopen, hopen dat mijn hyperbolen, krijt aan uw voetenzolen, nieuwe huizen krijgen, nieuwe levens rijgen, nieuwe nachten hijgen.

Word wakker stakker. Zag je ooit de maan haar rug toe keren naar de straat, omdat uniek één zijn niet bestaat, omdat elk getijde ooit gesprongen, uiteindelijk ook overgaat? Tot aan de lippen in de zondvloed gestaan, ook wij zullen ooit overgaan. Zijn wij waard wat wij ontgelden? Ligt in mijn stad het land van helden? Ikaros vloog naar de zon, daar waar hoogmoed begon, geketend getekend, Prometheus rotsvast overtuigd uit licht geboren, zijn vuur verloren, gedoofd, beroofd, leven kan haar dorst daar laven, dan wel en dan weer niet, al zwoegend de berg opdraven, Sisyfus die geen einde ziet, soms hebben we alle stukken,... maar valt de puzzel niet.

Ik las in mijn stad een boek op een stoel bij een vergeten tafel met vergeten vernis. De woorden zeiden alles wat we moeten weten:

Dienen wat je liefhebt, is het mooiste wat er is.