zaterdag 5 juni 2021

Vanbinnen

Als ik mijn leven spiegel, zie ik nevel,
en alles wat er mist.
De echo klinkt het luidst bij wie
de leegte het diepste is.
De oeverloosheid van het leven,
het klinkt verdorie fijn,
als je niet de drenkeling,
maar de oceaan zou mogen zijn.


Toen ik op maandagavond laat de Netflixspecial “Inside” van Bo Burnham opzette, was ik niet voorbereid op wat de 90 daaropvolgende minuten in mij zouden losmaken. De beklemmende koortsdroom van deze gevoelige, hoogbegaafde en multigetalenteerde Amerikaanse performer stuurde mij naar bed met één voornemen: “Morgen moet ik dit opnieuw bekijken.” De tweede viewing op dinsdag was zo mogelijk nog intenser. “Inside” is een performance, opgenomen in de loop van het lockdownjaar 2020, in één ruimte, één kleine kamer waarin Burnham zich isoleerde. Wat volgt is een tijdscapsule van een getroubleerde geest die met vlijmscherpe satire onze onlinesamenleving fileert. Helemaal alleen. Spelend met opnameapparatuur, montage, belichting, lachbanden en virtueel publiek. Een universum in de benepenheid van zijn kamer. De geniale satire en het technische vakmanschap zijn op zich al twee heel goede redenen waarom dit werkstuk alle superlatieven verdient waarmee het sinds zijn verschijnen is overladen, maar wat mij de afgelopen week heeft wakker gehouden is de rauwe en pijnlijke kwetsbaarheid die Burnham laat zien. Hoe hij in zijn isolement balanceert tussen neerslachtigheid en waanzin, tussen angst en depressiviteit, tussen delusies en hoop, open en bloot, ongecensureerd en ongefilterd. Het spektakel eindigt wat mij betreft op een absoluut hoogtepunt in het nummer “All eyes on me”, waarin Burnham zijn virtuele publiek oproept om hem nog één keer op handen te dragen. Hij ziet er ondertussen bijna messiaans uit met zijn lange coronakapsel en onverzorgde baard. Het is een noodkreet van een artiest zonder podium, maar meer nog, van een mens zonder perspectief. Een dieptrieste oproep om gezien te worden. Een treurzang die al te herkenbaar is. De overgave aan het lot dat buiten ons wordt vormgegeven. 


“Get your fucking hands up, get on out of your seat, all eyes on me, all eyes on me. (x2)
Are you feeling nervous? Are you having fun? It’s almost over. It’s just begun.
Don’t overthink this. Look in my eyes. Don’t be scared, don’t be shy, come on in, the water’s fine. We’re going to go where everybody knows everybody knows everybody (x2)
Hands down, pray for me, heads down now, pray for me.
Get your fucking hands up, get on out of your seat, all eyes on me, all eyes on me.
You say the ocean’s rising like I give a shit. You say the whole world’s ending, honey, it already did. You’re not gonna slow it, heaven knows you tried. Got it? Good! Now get Inside!”

De lockdown verplichtte ons om naar binnen te vluchten. Maar eenmaal in huis is er nog een weg dieper naar binnen waarnaar je kan vluchten. Diep binnen in jezelf, en ook daar kan je verloren lopen. We duiken binnen om de wereld te redden, om daar vast te stellen, dat onze wereld al lang niet meer bestaat. De existentiële alleenzaamheid. Je diepste zelf. De plek die onmogelijk te delen valt. Ons laatste toevluchtsoord. Waar we niemand toelaten, maar van waaruit we schreeuwen om aandacht. 



“De mens is een kuddedier, niet gemaakt om alleen te zijn.” Het is een tijdloze dooddoener. De natuur toont ons enerzijds eenzame jagers en anderzijds kwetsbare prooien die voor hun veiligheid de kudde opzoeken. Misschien geldt dat voor het leven ook. Zij die jagen op het leven doen dat alleen. Zij die zich willen bergen, verkiezen hun leven te delen. Worden we geboren als één van de twee? Jagen op het leven is iets wat je alleen moet doen. Het streven naar de grenzen van je eigen essentie kan je niet doen bij gratie van een ander. Het heet niet voor niets ‘zelf’ontplooiing. Van oudsher werd gezegd dat de levenslange partnering van de mens een economische drijfveer had. Met z’n tweeën overleven is makkelijker dan alleen. Vandaag is de economische realiteit helemaal anders en zien we dat levenslange engagement in alle statistieken steeds verder wegzakken. Ik hoor steeds vaker dat niemand in een relatie gelukkig kan zijn, als hij of zij niet eerst alleen gelukkig kan zijn. “De enige wet van de liefde is zonder toevlucht te zijn.”, schrijft Jardin. Zijn we echt aan het uiteen vallen in onze ondersoorten? Zij die jagen op het vluchtende leven en zij die zich settelen in het veilige, comfortabele leven?

Plato vertelde dat de mens oorspronkelijk een vierarmig en vierbenig wezen was, dat door de goden in twee helften werd gesneden. Daarom zou de mens gedoemd zijn om zijn hele leven te zoeken naar zijn wederhelft. Een existentiële wederhelft. Geen economische en geografische match. Het is wat we vandaag zo graag onze ‘soulmate’ noemen. De persoon met wie we die ene onoverkomelijke connectie hebben. Volgens die theorie is er voor iedereen die éne bijzondere andere helft. Een enige en unieke partner. Onvervangbaar. Alle maatschappelijke conventies overstijgend. “God knows your lonely soul”, orakelt Ashcroft. 

 

Maar zou het kunnen? Dat liefde een naïeve illusie is? Dat het dwepen en het dromen, de overgave aan en het verliezen in de oeverloosheid, allen gewoon door het lot kunnen worden ingehaald? Zijn zij die het comfort van het veilige eiland opzoeken, degenen die het begrepen hebben? Ten opzichte van de romantici die, met het risico te verdrinken, de oceaan in stappen om naar de horizon te zwemmen? Op weg naar een nieuwe dag. Ik wil het niet geloven. Don’t be scared, don’t be shy, come on in, the water’s fine.

Bo Burnhams “Inside” dwingt ons allemaal opnieuw naar binnen. Ieder voor zich en ieder bij zichzelf. Wie ben jij, vanbinnen? Hoe alleen zijn we? In onze relaties, in onze families, in de grote massa’s van mensen die binnenkort weer elkaars gezelschap zullen mogen opzoeken? It’s almost over. It’s just begun.