dinsdag 29 augustus 2017

De dinsdagmarkt



Het is niet vaak dat ik de kans krijg om eens over de dinsdagmarkt te gaan. Doorheen het schooljaar sta ik op dinsdagochtend voor een bende puberende vragende blikken met hand en tand het verloop van de Honderdjarige Oorlog, de illustere ideeën van de Verlichting of de revolutionaire vernieuwingen van Solon in het oude Athene uit te leggen. Maar nu het vakantie is, kan ik me permitteren om eens zonder historische verwachtingen, de marktbezoekers in de stad te gaan bestuderen. Eerlijksheidhalve moet ik daarbij vermelden dat ik evenzeer gedreven word, door de nood om ook mijn kinderen van wat entertainment te moeten voorzien in deze lange unisone vakantieweken. Ze zijn godzijdank nog jong genoeg om een wandeling over de markt als een uitstapje op te vatten. Easy points heet dat, meen ik.
De eerste dinsdagmarkt van augustus is er traditioneel eentje waarbij de kramers wat onwennig op een interimplaatsje hun waren aanprijzen, omdat de Grote Markt nog bevolkt wordt door een krioelend nest van werkmieren die zich te goed doen aan het skelet wat een paar dagen eerder het podium, drankstanden en PA van Suikerrock was, maar de drukte tussen de kraampjes is er niet minder om. Het publiek stelt me niet teleur: terwijl ik sta te wachten aan de bankautomaat in de Minderbroederstraat vang ik het gesprek op tussen een drietal bejaarden. Over hoe pastoor Sylvester – er is wat discussie over mans familienaam: Mpenza? Neen, dat was toch die voetballer? Awel, ja, hetzelfde,… Mpenza! – de parochies van een aantal dorpskernen moet combineren: Bost, Grimde, … Volgens het drietal zal de kerkvlucht blijven duren en zal kerk na kerk moeten worden gesloten. “Al een geluk dat “die mensen” nog pastoor willen worden”, besluit een van de dames van het gezelschap, “en het is zo ne sympathieke mens”. ‘Die mensen’, zijn personen van Afrikaanse origine, begrijp ik. Ik neem het haar niet kwalijk. Zij is van een generatie die opgegroeid is met de idee dat ze met al dat zilverpapier dat zij rond de chocolade uit peuterden, alle problemen van het oud-koloniale continent zouden oplossen. De periode dat er in elke goede familie een nonkel-pater of tante-nonneke uit Afrika terugkeerde waar ze hun leven hadden gewijd aan het bekeren van ‘de zwartjes’. Een periode waarop we nu met schaamrood terugkijken naar de foto’s van de wereldtentoonstellingen waar mensen als dieren achter glas te kijk werden gezet, of dagenlang in grote prauwen moesten heen en weer varen op de kunstmatig aangelegde vijvers in Brussel om hun ‘kleurrijke cultuur’ te illustreren. De kersteningsbeweging blijkt ondertussen omgekeerd. Onze parochies worden nu geleid door diezelfde mensen die vorige eeuw nog door onze paters en nonnekes bekeerd werden. Dat zegt wat. Niet zo zeer over hun cultuur, wel over de onze.

Maar goed, ondertussen heb ik de bankautomaat bereikt en kunnen we verder op onze expeditie doorheen de Tiense inboorlingen. De tocht wordt geleid door de geur van versgebakken wafels. Dat is ons doel. We banen ons een weg door het oerwoud van rolwagentjes, wandelrekjes,  boodschappenkarretjes, wandelstokken, kinderwagens, etc. En net als ik de zoete wolken van het wafelijzer aan de horizon ontdek, schrik ik op van een lange magere man, die zich vloekend een baan maakt doorheen de mensen. “Ge zèt hiej in Tiejne, sprèkt Vloms!”, briest hij tegen een onzichtbare vijand. Ironisch genoeg bedient de man zich zelf amper van verstaanbaar Vlaams om zijn punt te maken. Hij wordt nagekeken door de goegemeente, maar we leven nu eenmaal in een tijd waarin dit soort onverdraagzaamheid niet meer als choquerend wordt ervaren. Ik heb zin om de man staande te houden, niet zo zeer om tegen hem te preken over tolerantie, taalwetgeving of de nieuwe moraal van de sociale globalisering, dat zou ongetwijfeld een eenrichtingsgesprek geworden zijn, waarbij mijn besnorde gesprekspartner zijn frustratie makkelijk zou projecteren op mijn multilettergrepenwoordenschat en wat me mogelijk, opnieuw ironisch genoeg, hetzelfde verwijt “SprektisVloms!” zou opleveren. Maar ik vraag me af of de man zijn folkloristische dinsdagmarkt beschermt in de onwetendheid dat deze in stand wordt gehouden door de multiculturele traditie van een marktcultuur die ver buiten de grenzen van zijn regiolect gaan. Het is net omdat er zo een divers publiek wekelijks op de markt samenstroomt om kantwerk, voorschorten, tafelkleden, steunkousen, verse vis en/of vlees, fruit en godzijdank verse wafels te kopen, dat diezelfde markt nog steeds overeind blijft in deze tijd van e-shopping. En zo lang de marktkramers hun diverse publiek blijven bedienen, kan ook mijn mentaal en fysiek ondervoede vriend zich wekelijks komen bedrinken in het gezelschap van de zijnen. Helaas kon ik mijn punt niet maken, aangezien deze regiolectische dundenker ondertussen was weggestrompeld.
Op de hoek van de Nieuwstraat en de Kalkmarkt houden we nog even halt bij de bloemenkraam. “Nog een prettige dag samen”, lacht de aantrekkelijke juffrouw terwijl ze het bosje rozen overhandigt. Kijk, zo moeilijk is dat toch niet…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten