Soms dooit de koude van binnenuit,
het verstilde verdriet, bevroren in tijd,
je ijspegelwimpers en voorzichtigheid,
smelten en smeulen zacht weg op mijn huid.
Laten wij handschoenen delen, want
de nachten liggen voor het rapen,
gedimde straatlichten laten schaduwen slapen,
onze rug naar de ochtendoverkant.
Wees stil, gefnuikte fantasie;
adem luid, kristallen hart,
wij zijn jouw trots herboren daders.
De lente is geen utopie.
In dit huis is voor ons part,
plaats voor nieuwe fotokaders.