Er gebeurde iets vreemds op zondagochtend, 30 oktober. Nadat ik haar naar het winteruur verzette, stopte mijn grote keukenklok. Alsof ze dienst weigerde. Niet langer wou meedoen. Ze weigerde de sprong over het gemiste uur te maken. Tijd die er geen geweest was. Vooruitlopen op dingen die nooit zouden gebeuren. Een existentiële crisis voor de wijzerplaat die per secondewijzer haar bestaansreden verloochende. Als een klok niet langer de tijd aangeeft, waar dient ze dan nog voor? Of dacht ze dat zij de tijd kon stoppen? Als ik bij haar gratie tijd ervaar, kan zij die voor mij ook doen verdwijnen. Het was het eerste weekend van de herfstvakantie. Tijd om even de tijd stop te zetten. Om te onthaasten. Om te mindfulnessen in het hier en nu. Wat zou het toch leuk zijn als we de dimensies van onze realiteit zo konden buigen. Het doorprikken van de illusie die wij realiteit noemen.
In de eerste helft van dit jaar zette ik mij aan het schrijven van mijn eerste kortverhaal waarin de protagonist exact die interferentie probeert te creëren. Het buigen van de werkelijkheid. Het hertekenen van de krijtlijnen van tijd en ruimte. “Er is geen orde dan de orde die wij zelf bedenken en creëren,” leerde Alfa, “er is alleen een werkelijkheid waar wij haar toelaten.” Het was een leerrijke duik in de realiteit van Bleecker Street. Meer dan eens probeerde ik de denkoefeningen waaraan ik mijn hoofdpersonage onderwierp ook zelf. Hoe lang moet je naar je spiegelbeeld staren voor je iemand anders ziet? Wie is die persoon die anderen zien? Wie is de mens achter je oogleden? Ondertussen doet mijn klok het weer. De batterij bleek aan vervanging toe te zijn.
Een tiental dagen na de werkonwilligheid van mijn klok, zat ik met een vriendin in Cinema Zed. Ze had me uitgenodigd om samen “Dreaming Walls” te gaan kijken; een fascinerende documentaire over de laatste vaste residenten van het legendarische Chelsea Hotel in New York. De filmmakers schetsen een portret van een handvol bewoners die niet gezwicht zijn voor het grote geld van de projectontwikkelaar die het hotel al jarenlang in een Gaudiaanse verbouwing heeft gegijzeld. De excentrieke koppigaards vormen een kleurrijke collage van melancholie. Elk op hun eigen manier lijken zij vast te houden aan iets wat hen doorheen de vingers is geglipt. De geesten van vroeger. De grootsheid van het bohemienleven waar het Chelsea Hotel wereldwijd om geroemd werd. Tijden die voorbij zijn. Tussen bergen boeken en doeken orakelt een hoogbejaarde kunstenares: “We are all born originals, we all die copies.”. Een dwingende boutade over de vergankelijkheid, die bij mij resoneerde en waarover ik met mijn disgenoot verder filosofeerde bij het eten na de film. Later leerde ik dat de dame uit de film, de 18de eeuwse Engelse dichter Edward Young bleek te hebben geciteerd: “We are all born originals, why is it so many of us die copies?”
Het is een belangrijke nuance. Niet alleen stelt Young zich een vraag, maar hij heeft het niet over ‘all of us’, hoewel ‘so many of us’ niet veel optimistischer is. We worden allemaal geboren met het potentieel van individualiteit, originaliteit en eigenheid, en toch doen we ons hele leven niets anders dan proberen te passen in vormen en mallen die ons zijn voor gedaan. We bestuderen ideeën van anderen (zoals ik nu ironisch genoeg letterlijk zit te doen) en toetsen onze verwezenlijkingen af aan de validatie van anderen. Uniek zijn, net zoals iedereen. “Yes, we are all individuals!”, scandeert de massa in Monty Python’s Life of Brian.
Edward Young werd in de tweede helft van de 18de eeuw opgepikt door de romantici van de Sturm und Drang. Zijn stelling dat wij van geboorte “originals” zijn, werd gezien als een reactie tegen het rationalisme van de Verlichting en de dictatuur van het classicisme. Het bestuderen van de klassieken werd gereduceerd tot ontleende wijsheid. Genialiteit zit hem net in originaliteit, in eigenheid, in het subjectieve. Deze romantici hertekenden la condition humaine als het leven in de uitvergrote emotie en vrijheid. Het omarmen van de dramatiek. Het zwelgen en verzwolgen worden. Een filosofie die door het libertinisme tot in exces zou worden gedreven. De grote Romantische stroming die begin 19de eeuw zou volgen, zou aan het verlangen, het hunkeren en het hongeren haar grootste thema’s vastknopen.
Het is een constante geweest dit jaar; die dualiteit van de Romantiek: het drama en de inspiratie, het dwepen en het hunkeren, het libertijnse en de melancholie. In het voorjaar stond er ook een klassieker van die Romantiek opnieuw op mijn pad. Op de ochtend van woensdag 20 april, vertrok ik thuis met in mijn koffer 34 ingelijste verzen die ik die dag doorheen de stad zou verspreiden en achterlaten. Ik doopte het project “Drasland”. Een doorzichtige woordspeling op mijn familienaam en een knipoog naar de moerassige dries waar het centrum van de stad rond gebouwd is, maar ook een expliciete verwijzing naar de “moors”, de draslanden, waarin “Wuthering Heights” van Emily Brontë zich afspeelt. Brontë gebruikte niet toevallig het waterdoorlopen landschap voor haar prachtige metafoor. Het verdrinken, versmelten en verrijzen. Het decor voor haar duister en sinister liefdesverhaal.
Negenentwintig van mijn vierendertig kaders verdwenen in de loop van de daaropvolgende weken uit het straatbeeld. God weet waarheen. Maar dat was het plan. Het project was anoniem en was bedoeld om de woorden te laten bewegen. Mensen even te laten halt houden. Kleine beetjes van romantiek en liefde te lanceren. Ik fotografeerde ze allemaal die ochtend en gaf er dan elke volgende dag eentje prijs op de account (@drasland21) waar ik ze digitaal bijhield. De virtuele penseelstreken van mijn eigen moors, mijn drasland. Mijn voeten bleken goed vast te zitten in de geest van het moeras, want toen me zes maanden later gevraagd werd om een stadsgedicht te schrijven naar aanleiding van de Tiense feestdag, vloeiden alle thema’s van de Romantiek die ik kon vastkoppelen aan het drasland van de stad opnieuw uit mijn pen.
Het blijft een moeilijke zoektocht naar evenwicht, en het zoeken naar de bijhorende juiste woorden blijft me onophoudelijk uitdagen. Uitdrukking geven aan alles waarover mijn hoofd en hart dialogeren. “Schrijven is een moment creëren om te verstillen.”, zo weet Lucas Rijneveld. Het lijkt me waar voor de schrijver en de lezer. Als dit jaar iemand er in geslaagd is om me te laten verstillen in zijn woorden, dan wel Lucas Rijneveld. Vanuit zijn boeken overviel mij ook een Sturm und Drang van taal, met de kracht van het allesverslindend drasland. Lezen en leren. Lezen en leren. Elk boek is een idee dat iemand met je wil delen. Hetzelfde geldt voor het gevoel in elk gedicht. “Schrijven verandert mensen niet. Maar het schept duidelijkheid en inzicht. Of zo lijkt het althans. En als je de juiste woorden vindt, is het alsof je wakker wordt bij jezelf, en er ontstaat een nieuwe tijd: het heden van de poëzie.”, zo vat Pedro Vasco de Almeida Prado het samen.
Dus volgende keer dat de klok voor een uur stopt. Lees. Schrijf. Word wakker bij jezelf. Sta stil in het heden van de poëzie. Verdrink in het drasland van woorden en verzen. Ga onder in de zondvloed van de taal. Er is zo veel meer leven dan waar wij nu de woorden voor vinden.