Van een verloren leven
knoopt ze eindjes aan elkaar;
verleidelijk behoedzaam
als ging het om breekbare linnen lijnen
van een ijdel lichte ochtendjas.
Haar aarzelen etaleert haar schaamte: ze heeft
geen benul van wat de dag van haar nog vraagt.
In de spiegel waakt de stilte; het huis raakt
haar huid niet meer. Ze ontbreekt.
Ze werd het verdriet dat ze zo onwetend adverteert
in het bespottelijk juweel van haar dwaling
dat ze trots nog
aan haar handen draagt.