Haar benen zitten netjes opgeborgen.
De trein moet nog vertrekken.
Er zit al afscheid in haar blik.
Ze zoekt,
doorheen haar reflectie op het raam,
wie de droom is;
zij
of de wereld die zo naar verleden tijd zal glijden.
Haar vertrek staat als hoog onkruid,
als wilde seringen in bloei
die wuiven in zweem van zoete zomerwijnen.
- Elke reis is een beetje verdwijnen. -
Haar hand raakt het gezicht in het glas.
Wanneer het lege perron verdwenen is,
glimlacht ze pas.