Ik veronderstel dat je een
nieuwjaarsbrief op twee manieren kan starten; ofwel als een chronologische terugblik
op het voorbije jaar, ofwel vol voornemens voor het nieuwe jaar dat staat te beginnen.
Wel, sta me toe dat ik jullie eerst meeneem naar donderdag 18 juli 2024, zo
rond één uur ’s middags, naar Bath, Somerset, Engeland.
Ik bevind me in de kelders van het
Romeinse thermencomplex waar de stad zo bekend om staat. Mijn reisgezellen zijn
al verderop gegaan. Zij proeven van het bronwater, zo hoor ik wat later, dat in
kleine papieren plooibekertjes wordt uitgedeeld. Ik sta bij de grote kelderpoel
op de plaats waar men vroeger, bij deze nog steeds actieve natuurlijke bron, de
Keltische godin Sulis aanbad. De Romano-Britten noemden haar later Minerva
Sulis, en maakten haar godin van de wijsheid en de zon en schreven haar toe dat
zij een vloek over onrecht kon uitspreken en weer opheffen. Zo behield de bron haar
mystieke krachten en werd ze het centrum van dit sanatorium. De bodem van de
poel glinstert vandaag van muntstukken. Ik kijk naar het geldstuk dat in de
palm van mijn rechterhand ligt. Mezelf heel bewust van de stijlbreuk met mijn
eigen scepticisme en rationalisme die me altijd ver hebben gehouden van enige
en elke vorm van mystiek en/of superstitie. Maar ik besluit die dag om een
uitzondering te maken. Het is bovendien niet de eerste en zal ook niet de
laatste keer op deze reis zijn dat ik me door de verre geesten van het verleden
zal aangesproken voelen, en zonder dat ik het dan al helemaal durf te zien, zal
mijn leven flink veranderen in de maanden die zullen volgen. Dus ik sluit mijn
ogen, doe mijn verzoek aan Sulis en werp mijn offer in het water.
Als je zegt wat je wenste, komt je
wens niet uit. Dat heb ik altijd geleerd. Dus ik zal haar niet herhalen. De
cynicus in mij is altijd al in gevecht geweest met de hopeloze romanticus in
datzelfde hoofd die met stemmen uit verre verledens dweept, en voor wie mijn offer
aan Minerva Sulis als 100% oprecht mag worden gezien. Ik was deze zomer op
roadtrip doorheen Engeland, met mijn favoriete collega-romantici, en heb mezelf
meer dan eens betrapt op momenten waarin dat verleden aanwezig was; zichtbaar,
voelbaar en tastbaar was. Beklim de heuvel bij Uffington in Oxfordshire, tot
bij de diepgegroefde felwitte kalklijnen die dat monumentale paard van meer dan
100 meter in het landschap tekenen en zeg me dat jij niet voelt hoe 3000 jaar verbondenheid
en verwondering uit dat landschap spreken en hoe alles wat wij vandaag cultureel
zo waardevol achten daar een les in nederigheid krijgt geleerd. Zelfs de
megalieten van Stonehenge, die zich aankondigden als een tourist-trap, als een
pretparkbeleving, blijken, eenmaal je er voor staat, moeiteloos de vloek van het
consumentisme van zich af te weren. In al het geweld van de af- en aanrijdende
bussen blijkt hun sereniteit sterker. Hun statigheid werpt moeiteloos een lange
schaduw over het te grote souvenir-bezoekerscentrum. Hun zwijgend raadsel
klinkt zo veel luider dan de autostrade die op amper 100 meter voorbijsnelt. De
grenzeloze kracht van het tastbare verleden.
 |
Minerva Sulis (Bath) - Uffington White Horse - Stonehenge (Salisbury)
|
En dat is mijn boodschap en
voornemen voor de nabije toekomst. Laten we geschiedenis maken. Wat voor zin
heeft het nog om te proberen om het leven naar hedendaagse normen te blijven consumeren?
Om nog meer vakanties te plannen, om een nog groter tv-scherm te kopen, om nog
meer invloed op virtuele digitale media na te streven? Eenmaal toegegeven aan
die honger, raak je onmogelijk ooit nog voldoende gevoed. Het aanbod is te
groot, het tempo ligt te hoog. Het moet steeds meer, steeds grootser en steeds sneller.
Ondertussen zijn we vergeten: alles wat wint aan tijd, verliest aan kwaliteit. En
wie heeft er vandaag nog tijd? Er werd even gedubbelcheckt op het werk toen ik
onlangs zei dat ik minder uren zou opnemen, gewoon omdat ik meer ‘tijd’ wou
hebben. Na de geruststelling dat de ingreep op het financiële aspect haast niet
voelbaar zal zijn, bleef de initiële reactie steeds “Maar, waarom?”.
Wel … zo maar. Omdat het kan. Gewoon vertragen.
Geen grote projecten die klaar moeten. Geen nieuw bijberoep dat moet worden
uitgebouwd. Geen nieuwe hobby die om aandacht schreeuwt. Gewoon meer tijd nemen
voor mijn kinderen, voor mijn partner, voor mezelf. Tijd om bewuster te leven.
Om te vertragen. Om te dromen. Die tijd moet je niet maken. Tijd bestaat al. Je
moet haar willen nemen. Het heeft mij een hartinval gekost om het opnieuw ten
volle te beseffen. Geen medische cardio-crisis, maar een ongewapend offensief
van vuur, authenticiteit en onverklaarbare verbondenheid, dat karton maakte van
de barricade waarachter ik jarenlang schuilging, dat een einde maakte aan de retirade
in het voortdurend razen doorheen de kunstmatig veel te druk ingevulde dagen,
weken en maanden. Hoe meer je hebt om voor te leven, hoe langzamer de tijd mag
gaan.
Het is in die vertraging, in die
verstilling, dat connecties voor het rapen liggen; met mensen, met plaatsen,
met momenten: in het lezen van boeken bij het haardvuur, in het bewonderen van kunstwerken
in museumruimtes, in het dansen op muziek op stadspleinen, in het lezen van gedichten
in gezellige cafés, in het onuitputtelijke kinderplezier op het sportveld, in de
luide lachkrampen onder vrienden, in de
begeesterende verhalen rond grote gezellige eettafels, … Dus laten we niet toegeven aan de constante
roep om net die dingen te herleiden tot een wedstrijd van consumptiemomenten en instagramtijdelijkheid.
En hoewel ik me zelf ook al te vaak schuldig maak aan het digitaal willen
bijhouden en vertellen van al die kleine verhalen, merk ik eindelijk opnieuw
ook vaker de veel zachtere stem die me aanmoedigt om meer te be-leven en minder
te ver-leven.
In het Ashmolean museum in Oxford
hangt een laat 19de-eeuws romantisch schilderij van Briton Riviere, Prometheus,
dat de gekwelde titaan geketend aan de rotsen toont, met de onheilspellende
adelaar over zijn schouder, wachtend, op de rotsen van de Kaukasus. Ik heb van
hem mijn totem gemaakt het afgelopen jaar. Overal waar ik keek, leek hij op te
duiken: in de genese-mythologie die mijn lief onderzoekt, in reisplannen die ik
droom, in Patti Smiths Jim Morrison-droom in Just Kids, duister en groots in
zaal 2 van Museum M in Leuven, als protagonist in Kaos op Netflix, … Prometheus
was alomtegenwoordig. Van oudsher is hij een duaal figuur die kunstenaars uit
alle disciplines inspireerde. Volgens de oude Grieken schonk Prometheus ons,
mensen, het vuur om cultuur en vooruitgang te creëren. Hij stal het vuur uit de
smidse van de goden, waartoe hem toegang was verleend door Athena, godin van de
wijsheid. Hij bracht het, in een gedroogde venkelstengel, naar de mensen,
wetend dat het hen ook ambachten en wijsheid zou brengen. Berustend in het lot
dat hem zou wachten. Het was de eerste periode van verlichting die de mens
doormaakte, de ontvoogding, de opkomst van de scheppende mens. Prometheus was
onze eerste leerkracht.
Hij wordt vaak gespiegeld aan die
andere gestrafte engel uit de geschiedenis, de ‘Lichtmaker’, de vuurdrager,
LuciFer. Zij werden allebei symbool van het kwade, van ongehoorzaamheid en
verbanning, omdat zij de goden bevreesd maakten voor hun eigen eindigheid. Tegelijk
werden zij vereeuwigd in symbolen van
Licht en Vuur, elementen die onlosmakelijk verbonden zijn aan ons menszijn en
onze eerste vormen van beschaving en handigheid. In mijn ogen verdienen ze in
hun meest originele vorm met hoogdringendheid een herwaardering. Misschien is
het nu wel tijd dat we de wil van de moderne dwingelanden, idolen en goden niet
langer als dogma’s ondergaan, maar dat we met veel dankbaarheid de lichtdragers
in ons leven omarmen. In welke vorm ze zich aan ons ook tonen. De punten van
licht, vurigheid, warmte en inzicht, de
leraars, de bevrijders, … die zich tegen conventies en verwachtingen in, tegen
de dreiging van een extrinsiek opgelegd lot, over ons ontfermen. Het jaar van
Prometheus.
 |
Prometheus (Briton Rivière, 1889) - Le génie du mal (Guillaume Geefs, 1848)
|
In de Sint-Pauluskathedraal in
Luik aan de achterzijde van de preekstoel zit “Le Genie du Mal”, een ontroerend
sculptuur van Guillaume Geefs dat de reis er naartoe helemaal waard is. Hij
maakte de beeltenis nadat het beeldhouwwerk “L’Ange du Mal” van zijn broer Joseph
als ‘te sensueel’ geweigerd werd door de kerkautoriteiten. Omarmd door de
gebogen houten trappen naar de kansel zit onze ‘Geest van het Kwade’ gebroken
aan de verborgen kant van de preekstoel. Daar geplaatst zodat de priester bij
elke preek opnieuw het Kwade met voeten kon treden en symbolisch het Kwade
oversteeg. Onze gevallen engel huilt. Zijn manshoge vleermuisvleugels schermen
hem af. In zijn handen houdt hij een gebroken scepter en gevallen kroon,
spotvoorwerpen zoals ze ook aan Christus werden overhandigd na zijn marteling.
Hij is, verrassing, bij de enkel geketend aan de rots waarop hij zit. Het beeld
ontroert. Er zit een gevoeligheid en verdriet in dat we enkel bij de
romantische perceptie van de gevallen Lucifer kunnen rijmen. Het neigt me om
hem te willen losmaken. We zijn het hen verschuldigd. Laat ons de bevrijders bevrijden.
Laat ons zelf ook uit onze ketenen breken. De aan ons opgelegde goden en hun
bijhorende dreigement van een aan ons ontnomen lot verwerpen. Laat ons het vuur
brengen naar de mensen en gemeenschap die ons omringen, en uit dat grote
hernieuwende vuur, als feniksen herboren worden. We zijn elkaar bij gebrek aan
licht uit het oog verloren. Laten we in het komende jaar ons Prometheïsche vuur
opnieuw gebruiken om te creëren, om te inspireren, om banden te smeden.
Doe het letterlijk in haard- en
kampvuren waarrond mensen zich kunnen scharen. Doe het metaforisch in de
verhalen die je vertelt, de taal die je hanteert en de woorden die je kiest te
gebruiken. Soms volstaat het om een kleine genster aan te reiken, kijk naar
Prometheus. Volgens diezelfde alwetende Griekse verhalen, werden onze woorden
en onze taal ons gegeven door Mnemosyne, de Titanide en tante van Prometheus, zodat
we onze herinneringen, verhalen en kennis konden vasthouden. Zij is de moeder van de
muzen, beschermgodinnen van de kunsten en geschiedenis. Mnemosyne schonk ons
taal en kunst en verbond die elementen voor eeuwig.
In zijn essay “The First Man was
an Artist” (1947) schrijft Barnett Newman niet toevallig:
“Er bestaat geen twijfel dat
de eerste mens een kunstenaar was. De eerste uitdrukking van de mens was net
als zijn eerste droom esthetisch. Spraak was meer een poëtische schreeuw dan
een vraag om communicatie. De oermens die zijn medeklinkers uitschreeuwde, deed
dat in kreten van ontzag en woede om zijn tragische situatie, om zijn eigen
zelfbesef en om zijn eigen hulpeloosheid tegen de leegte. Het menselijke in de
taal is literatuur, niet communicatie. De eerste schreeuw van de mens was een
lied.”
Ontsteek het vuur. Zing het lied.