Er is geen spoor van lente.
Vanop bevroren
klokkentorens
speuren wachters
van Firenze
naar een sein.
Lorenzo droomt de
blauwe vink te dagen.
Ariosto zuigt doelloos
op zijn duim.
Michelangelo, rechtop
in bed gezeten,
heeft geslapen, …
maar de ommekeer bleef uit.
Dante ontzet zacht
zijn fluwelen kap,
onthult ogen diep
en triest,
net als zijn Duitse
dog gehuild.
Er is geen spoor
van lente.
Leonardo ijsbeert
door zijn kamerkooi
en gromt hoe
koppig sneeuw kan zijn.
Raffaelo, door zongebrek
in bad gestapt, houdt
zijn lange zijden
haren rein.
Aretino mijmert …
lente in Milaan,
zijn moeder slaapt op Milanese heuvels.
Er komt nog steeds geen lente aan.
Maar laat ons
blijven hopen,
kijk daar,
de deur van Botticelli’s
atelier
gaat eindelijk
langzaam open.
(vertaling van Botticelli’s
“Spring”, Gregory Corso)