Vanwaar ik zit, zie ik geen lucht,
maar sneeuw dwarrelt langs het raam,
als op notenbalken,
te licht om te landen.
En op net diezelfde wijs,
van links naar rechts,
zingt Bear’s Den liedjes door mijn hoofd,
dwarrelend:
“My beautiful crow,
all those black feathers
perched deep in my soul
won’t let me let you go.”
Hoe snel het winter werd.
Dus probeer ik dat:
dwarrelen.