We zaten onder dak maar
het voelde niet als zolder,
langs de hoge vensters werd
de maan langzaamaan
steeds voller
terwijl wij liedjes luisterden
beurt om beurt,
ik koos een voor jou, jij dan
een voor mij, in het schijnsel van het scherm gekleurd,
en we zongen,
zachtjes,
omdat er ook stilte was die niet mocht breken,
omdat we samen een stoel deelden,
even Siamese tweeling leken,
verweven op elkaars schoot,
in elkaars gespiegelde gebaren,
zoekend
om gevonden te worden
en toch al lang verloren waren.