Er staat een glazen trap
in de Vlaamse
schuur van de Moeren.
Op blote voeten, als
loopt ze op lucht,
ontkleedt zij zich
trede per trede
tot op haar
contouren,
tot zij zich evenwijdig aan diep gereden karrensporen
bij de aarde voegt.
Daar gedijt zij,
omarmd door haar aanleg
om ademloos te ademen,
als klei in klei.
Zo omhelst ze mij,
tijdloos,
als een kunstwerk.