op acht paar kousenvoeten
die schouwspelen in koor.
Haar ernst gesneden uit ebbenhout,
haar leden uit ivoor.
Ze duwt haar hielen in de grond,
golft als een jonge twijg
van een wilg wanneer de polder stormen
gaat,
ze wankelend op haar
teenpunten staat,
dan weer aarzelt
als een hand die houvast zocht
en toch
weer loslaat.