Het is niet vaak dat ik de kans
krijg om eens over de dinsdagmarkt te gaan. Doorheen het schooljaar sta ik op
dinsdagochtend voor een bende puberende vragende blikken met hand en tand het
verloop van de Honderdjarige Oorlog, de illustere ideeën van de Verlichting of
de revolutionaire vernieuwingen van Solon in het oude Athene uit te leggen.
Maar nu het vakantie is, kan ik me permitteren om eens zonder historische
verwachtingen, de marktbezoekers in de stad te gaan bestuderen.
Eerlijksheidhalve moet ik daarbij vermelden dat ik evenzeer gedreven word, door
de nood om ook mijn kinderen van wat entertainment te moeten voorzien in deze
lange unisone vakantieweken. Ze zijn godzijdank nog jong genoeg om een
wandeling over de markt als een uitstapje op te vatten. Easy points heet dat,
meen ik.
De eerste dinsdagmarkt van
augustus is er traditioneel eentje waarbij de kramers wat onwennig op een
interimplaatsje hun waren aanprijzen, omdat de Grote Markt nog bevolkt wordt
door een krioelend nest van werkmieren die zich te goed doen aan het skelet wat
een paar dagen eerder het podium, drankstanden en PA van Suikerrock was, maar
de drukte tussen de kraampjes is er niet minder om. Het publiek stelt me niet
teleur: terwijl ik sta te wachten aan de bankautomaat in de Minderbroederstraat
vang ik het gesprek op tussen een drietal bejaarden. Over hoe pastoor Sylvester
– er is wat discussie over mans familienaam: Mpenza? Neen, dat was toch die
voetballer? Awel, ja, hetzelfde,… Mpenza! – de parochies van een aantal
dorpskernen moet combineren: Bost, Grimde, … Volgens het drietal zal de
kerkvlucht blijven duren en zal kerk na kerk moeten worden gesloten. “Al een
geluk dat “die mensen” nog pastoor willen worden”, besluit een van de dames van
het gezelschap, “en het is zo ne sympathieke mens”. ‘Die mensen’, zijn personen
van Afrikaanse origine, begrijp ik. Ik neem het haar niet kwalijk. Zij is van
een generatie die opgegroeid is met de idee dat ze met al dat zilverpapier dat
zij rond de chocolade uit peuterden, alle problemen van het oud-koloniale
continent zouden oplossen. De periode dat er in elke goede familie een
nonkel-pater of tante-nonneke uit Afrika terugkeerde waar ze hun leven hadden
gewijd aan het bekeren van ‘de zwartjes’. Een periode waarop we nu met
schaamrood terugkijken naar de foto’s van de wereldtentoonstellingen waar
mensen als dieren achter glas te kijk werden gezet, of dagenlang in grote
prauwen moesten heen en weer varen op de kunstmatig aangelegde vijvers in
Brussel om hun ‘kleurrijke cultuur’ te illustreren. De kersteningsbeweging
blijkt ondertussen omgekeerd. Onze parochies worden nu geleid door diezelfde
mensen die vorige eeuw nog door onze paters en nonnekes bekeerd werden. Dat
zegt wat. Niet zo zeer over hun cultuur, wel over de onze.
Maar goed, ondertussen heb ik de bankautomaat bereikt en kunnen we verder op onze expeditie doorheen de Tiense inboorlingen. De tocht wordt geleid door de geur van versgebakken wafels. Dat is ons doel. We banen ons een weg door het oerwoud van rolwagentjes, wandelrekjes, boodschappenkarretjes, wandelstokken, kinderwagens, etc. En net als ik de zoete wolken van het wafelijzer aan de horizon ontdek, schrik ik op van een lange magere man, die zich vloekend een baan maakt doorheen de mensen. “Ge zèt hiej in Tiejne, sprèkt Vloms!”, briest hij tegen een onzichtbare vijand. Ironisch genoeg bedient de man zich zelf amper van verstaanbaar Vlaams om zijn punt te maken. Hij wordt nagekeken door de goegemeente, maar we leven nu eenmaal in een tijd waarin dit soort onverdraagzaamheid niet meer als choquerend wordt ervaren. Ik heb zin om de man staande te houden, niet zo zeer om tegen hem te preken over tolerantie, taalwetgeving of de nieuwe moraal van de sociale globalisering, dat zou ongetwijfeld een eenrichtingsgesprek geworden zijn, waarbij mijn besnorde gesprekspartner zijn frustratie makkelijk zou projecteren op mijn multilettergrepenwoordenschat en wat me mogelijk, opnieuw ironisch genoeg, hetzelfde verwijt “SprektisVloms!” zou opleveren. Maar ik vraag me af of de man zijn folkloristische dinsdagmarkt beschermt in de onwetendheid dat deze in stand wordt gehouden door de multiculturele traditie van een marktcultuur die ver buiten de grenzen van zijn regiolect gaan. Het is net omdat er zo een divers publiek wekelijks op de markt samenstroomt om kantwerk, voorschorten, tafelkleden, steunkousen, verse vis en/of vlees, fruit en godzijdank verse wafels te kopen, dat diezelfde markt nog steeds overeind blijft in deze tijd van e-shopping. En zo lang de marktkramers hun diverse publiek blijven bedienen, kan ook mijn mentaal en fysiek ondervoede vriend zich wekelijks komen bedrinken in het gezelschap van de zijnen. Helaas kon ik mijn punt niet maken, aangezien deze regiolectische dundenker ondertussen was weggestrompeld.
Op de hoek van de Nieuwstraat en
de Kalkmarkt houden we nog even halt bij de bloemenkraam. “Nog een prettige dag
samen”, lacht de aantrekkelijke juffrouw terwijl ze het bosje rozen
overhandigt. Kijk, zo moeilijk is dat toch niet…