Het regent. Natuurlijk regent
het. Door een stroomstoring heb ik geen licht meer op de eerste verdieping van
mijn huisje. De batterij van mijn auto is leeggelopen omdat ik er twee dagen de
sleutel op halfcontact op liet zitten. Sinds mijn positieve coronatest van
woensdag zit ik in quarantaine. Het virus heeft me flink te pakken. Ik heb werk.
Veel werk. Examens maken, taken verbeteren, leerstofoverzichten opstellen, …
maar ik kom er niet toe. De fut ontbreekt me. Maar niet alleen mijn lijf is
moe. Mijn kop ook. Ik heb lente nodig in mijn hoofd. Weet je nog toen alles nog
oké was? Het lijkt jaren geleden. Het lijkt alsof mijn lijf en hoofd zich klaar
maken voor een winterslaap. Maar dan echt deze keer. Maak me wakker als het
lente is.
Het perspectief van winter, koude, duister, ziekte, mondmaskers en
boosterprikken, mijn kinderen die tot nu gespaard waren gebleven van hun
zogenaamde maatschappelijke verantwoordelijkheid maar voortaan ook hun glimlach
achter chirurgische maskers moeten stoppen, de steile neerwaartse spiraal
waarin de liefde voor mijn job, mijn roeping, zich bevindt, de dingen die ik
wil doen en niet doe, de dingen waar ik op hoop die niet gebeuren, … Maak me
wakker als het lente is. Ik graaf mijn burcht en ik verstop me. Ik heb mijn
haardvuur, mijn platenspeler, mijn boeken en een wereld van series en films, …
dat volstaat als toevlucht. Misschien waag ik me binnenkort ’s nachts wel weer
es even buiten. Maar voorlopig niet. Overdag houd ik me schuil. Geen zin in de
discussies en in alles wat ‘moet’. Zo veel mensen, zo veel waarheden.
Waar vind
ik Pandora’s kruik? Alle verderfelijke en verwerpelijke dingen waarmee ze deze
zondvloed over ons afriep ten spijt, houdt zij Elpis nog gevangen. De hoop. Nog
steeds. Na al die tijd. Onderaan in de kruik. Onzichtbaar aanwezig.
Onbereikbaar maar onvergankelijk. Tegen beter weten in.
Het is gestopt met
regenen ondertussen. Ik moet mijn citroenboom binnen halen. Dat beest gaat een
dezer dagen kapot vriezen. Ik doe het straks misschien.